bemonstering_nl_water.htm


CarpPhoto Waterbemonstering


Introductie Wegwijzer Karpervissen Muziek Fotografie Sports Homepage Gallery Links Guestbook/Email Nieuw/New Search

TOP
Waterbemonstering
pH of zuurtegraad
de temperatuur
Kwantitatieve kooldioxide en fosfaat
De gezamenlijke hardheid en carbonaat
BOTTOM

Waterbemonstering

[TOP] [BOTTOM]

Belangrijke waarden bij een bemonstering: 1. pH of zuurtegraad

pH is een heel moeilijk begrip, maar wel heel belangrijk. De pH waarde bepaalt in belangrijke mate welke organismen in het water gedijen en welke niet.
De pH waarde houdt de zuurtegraad in en geeft de concentratie van waterstofionen aan in het water. Die schaal loopt van 0-14. Water bestaat chemisch gezien uit twee delen: een waterstofdeel en een zuurstofdeel, gezamenlijk H20 vormend. Waterstof heeft een zuur karakter, zuurstof is alkalisch, en dat is exact het tegenovergestelde van zurig zijn. Ze heffen elkaars werking op, wat weer leidt tot de puur neutrale smaak van water.
Water lost heel gemakkelijk allerlei spullen op (zout) waardoor het water een overmaat aan zure delen toegevoegd krijgt. De oplossing wordt zuur. We noemen dit: een laag pH gehalte, en dit treedt vaak op bij een afname in temperatuur van het water.
Andersom kunnen er heel veel alkalische deeltjes in het water voorkomen. Er ontstaat een alkalische reactie, omdat het dan barst van de waterstofdeeltjes die onlosmakelijk gekoppeld zitten aan de zuurstofdeeltjes. een goed voorbeeld hiervan is soda. Bij een teveel aan alkalische deeltjes spreken we van een hoog pH gehalte, en treedt vaak op bij toename van de temperatuur van het water.
Vennen in heidelandschappen hebben vaak een lage pH gehalte, ze zijn vaak zuur (minder dan 7). Dit komt doordat de aanvoer van het water in aanraking is geweest met zure bodembestanddelen die langzaam zijn opgelost in het water.
De randmeren van Flevoland zijn echter vaak alkalisch en hebben een pH gehalte van vaak meer dan 9! Oorzaak is het voortdurende contact van het water met de alkalisch reagerende kalkdelen.
De NVVS noemt de waarde 6,5 tot 9 mg/l een ideaal gemiddelde. Vissen kunnen slechts binnen bepaalde zuurtegraden leven en de minste verandering (kleiner dan 0,1 mg/l) kunnen zij waarnemen (wat is de zuurtegraad van JOUW flavour?). Een natuurlijke en relatief kleine verandering is een verandering tussen de 0,1 en 0,4 mg/l. Wordt zij groter, dan zal de vis de omgeving waar dat verschil groter is, mijden. De reden zal waarschijnlijk zijn, dat de darmkanaal van de vis deze zuurtegraad-aanpassingen niet kan verwerken zonder negatieve effecten.
Kleine veranderingen zullen dus voor een vis geen grote, gevaarlijke gevolgen hebben. Grote veranderingen in een korte tijdspanne kunnen echter dodelijk zijn: een verandering van 2 op de schaal binnen -zeg- een week, heeft de dood tot gevolg voor bijna alle vis.

[TOP] [BOTTOM]

Belangrijke waarden bij een bemonstering: 2. de temperatuur

De temperatuur van het water is gewoon het gevolg van de weersomstandigheden en de tijd van het jaar. Is het voorjaar kouder dan normaal, dan loopt de temperatuur van het water ook niet op. Dit kan vooral voor laat paaiende vissen -zoals de karper- gevaarlijk zijn: rond eind mei/begin juni worden meestal de eerste afpaaiingen gedaan. Is het echter te koud voor de karper -afkomstig uit Azie-, dan kunnen veel karpers vroegtijdig sterven, omdat hun lichaam vol zit met hom of eieren, die zij niet kwijt kunnen. Inheemse vissoorten als de voorn, brasem en de baars zullen eerder afpaaien. De karper streeft ernaar zo warm mogelijke plekjes op te zoeken. Het voelt zich uitstekend thuis in warm water, en zal niet eerder paaien dan wanneer de watertemperatuur stabiel is en ongeveer 18 graqden Celsius bedraagt. Baars en voorn kennen dit priobleem nieten voelen zich uitstekend thuis in koud water, en paaien vroeger in het voorjaar (baars: maart-mei en voorn: april-mei).
[TOP] [BOTTOM]

Belangrijke waarden bij een bemonstering: 3. Kwantitatieve kooldioxide en fosfaat

Deze twee factoren kwantitatieve kooldioxide en fosfaat hebben veel met elkaar te maken en wel met de eutrofiering van het water. Eutrofiering is zoal eerder weergegeven de bemesting van het water, het verrijken van het water met voedingsstoffen. Fosfaten zijn milieueigen voedingsstoffen, dat wil zeggen dat de stof reeds in de natuur voorkomt. De mens echter heeft er weer een hoeveelheid stroffen bijgeschapen, die de hoeveelheid die de natuur aankan, vaker dan normaal overschrijdt. Afwatering van landbouwgebieden dienen derhalve altijd nauwlettend in de gaten te houden en in de beoordeling van de bemonstering te betrekken.
Het woord fosfaten wordt vaak in contact gebracht met wasmiddelenn en hebben en slechte naam gekregen omdat ze als hoofdschuldige worden gezien voor het verschijnsel eutrofiering. Het gevolg hiervan kan vaak vissterfte zijn. De wasmiddelen zijn echter slechts een half probleem: fosfaatmeststoffen en afvalstoffen van de men vormen de andere helft. Niet alleen algen profitern van fosfaat, maar ook de mens en de dieren vinden het een belangrijke voedingsstof, maar overmaat kan leiden tot ontkalking!
De norm die we hierbij hanteren is 0,2 mg/l voor fosfaat in Nederland. Is er een periode dat water hieronder zit, dan moet het weer en haar invloed meegeteld worden. Een andere oorzaak kan zijn of het water doorstroming heeft of volledig afgesloten water is. Doorstroming leidt tot regelmatige verversing.
Uitspoeling naar het grondwater leidt er toe dat het uiteindelijk naar het oppervlaktewater leidt door bijvoorbeeld kwel. Grote regen- en sneeuwval in zo'n periode zorgt ervoor dat de toevoer van kwelwater wordt versneld, waardoor de norm met 50% kan worden overschreden. Heeft die waarde zich in de direct daarop volgende periode (bijvoorbeeld de opvolgende maand) nog niet gedeeltelijk hersteld, dan kan eutrofiering optreden. Herstelt het zich echter wel, dan betekent dit dat zo'n water een goed zelfreinigend vermogen heeft; de geloosde organische stof wordt nl verwerkt, zonder dat dit de kwaliteit van het water verstoort.
De Kwantitatieve kooldioxide bepaalt de mate van eutrofiering, maar heeft tevens meerdere functies: kooldioxide en water zijn noodzakelijk voor het fotosyntetiseren van glucose (d.i. het absorberen van zonlicht door bladgroen, en dit zorgt zo voor energie). Glucose is een verbrandingsstof, die geproduceerd wordt door een groene plant. Bij zonlicht wordt kooldioxide via huidmondjes van de plant naar binnen gezogen en zuurstof wordt weer naar buiten gebracht. De snelheid waarop dit gebeurt, heet fotosynthesesnelheid.. Overdag is die snelheid vele malen hoger dan 's nachts, wanneer de verbrandingssnelheid overheerst (omzetting zuurstof in kooldioxide). Door gebrek en uitblijven van zonlicht zal een plant alleen maar energie verbuiken. Overdag wordt dit weer goedgemaakt en alle leven in het water kan hiervan meeprofiteren.
[TOP] [BOTTOM]

Belangrijke waarden bij een bemonstering: 4. De gezamenlijke hardheid en carbonaat

De gezamenlijke hardheid van het water wordt bepaald door een aantal factoren zoals calcium, magnesium en het natriumgehalte in het water.
Deze meting is belangrijk voor de meting van het zoutgehalte (chloridegehalte). Kustgebieden en gebieden als de randmeren zullen hierbij uitzonderlijke waarde weergeven tov ander "echte" zoete wateren. Hiervoor geldt een ingewikkelde berekening.
Het Carbonaat gehalte en de pH waarde bepalen samen het optimale CO2 (Carbonaat) gehalte.
Hard Water was in Nederland altijd een bekend verschijnsel geweest, maar de wetgeving heeft het gebruik van fosfaten in bijvoorbeeld waspoeders terug kunnen dringen, daarmee is tevens de kans op eutrofiering kleiner geworden.
IJzer en koper zijn metalen, die normaalgesproken in beperkte mate in het water thuishoren. Zijn er grote hoeveelheden hiervan aanwezig, dan kan dit het oppervlaktewater enorm gaan vervuilen, waarbij de gevolgen niet meer te overzien zijn.
Koper is tot een veelheid van 30 microgram/l (d.i. 0,03 mg/l) verantwoord, terwijl ijzer het streefgetal van 0,1 mg/l heeft. Veel waterwegen (druk bevaren rivieren, grote havens) overschrijden deze waarden vaak enorm door de (illegale) lozing van -zware- metalen.
Nitriet, Nitraat en Ammonium hebben een grote invloed op de stikstofkringloop. Zo'n kringloop kan sterk vereenvoudigd worden weergegeven. Stikstof maakt deel uit van levende cellen (zogeheten organische stoffen), anorganische stoffen (zoals nitraat en ammonium) en van vluchtige stoffen (80% van de lucht is stikstof). Stikstof -een belangrijke plantenvoedingsstof- kan in de lucht door bacterien en algen worden gebonden en omgezet in in organische stoffen (dood materiaal van plant en dier). De stikstof uit de organische stof kan na het afsterven van het organisme via vele en ingewikkelde processen afgebroken worden tot ammonium en nitraat. De stof kan tenslotte mbv weer andere bacterien in stikstofgas worden omgezet, en op die manier gaan vervluchtigen. Deze processen hangen allemaal met elkaar samen en zijn afhankelijk van pH waarde, voedingsstof zuurstof, temperatuur, etc.
Bij nitrificatie wordt ammonium omgezet in nitraat. In een goed doorluchte grond zal dese omzetting plaatsvinden binnen een paar weken of dagen. Bij d�nitrifcatie wordt nitraat omgezet in gasvormige stikstofverbindingen, die kunnen vervluchtigen. Dit proces vindt - in tegenstelling tot nitrificatie- all��n bij afwezigheid van zuurstof plaats. De d�nitrificatie zal in het bovenste wateroppervlak pas plaats vinden nadat alle zuurstof door andere processen (bacterien, opname door plantenwortels) is verdwenen. Een andere voorwaarde voor dit proces is de aanwezigheid van organische stof (in de vorm van een klei- of veenlaag) als energiebron voor de bacterien.
Als de d�nitrificatieslecht verloopt �n de planten weinig nitraat opnemen ('s winters en in de herfst), dan is de uitspoeling van nitraat naar het grondwater extra groot. Er lekt dan veel stikstof uit de kringloop. Andere voedingsstoffen als fosfaten en sulfaten maken ook deel uit van die kringlopen. Nitraat en ammonium zijn stoffen die ook in de kunstmestindustrie voorkomen. In de winterperiode bestaat de kans dat de uitspoeling minder goed verloopt en die kans kan groot zijn. Uitspoeling is de verwijdering, ofwel de filtering van stoffen uit de bodem door neerslagwater, dat door de bodem naar het grondwater sijpelt en zo weer naar het oppervlaktewater. Nitrificatie is de omzetting van ammonium -via oxydatie- in nitraat.
Het is duidelijk dat dit geen makkelijke materie is, maar om de weten hoe een water zichzelf reinigt, of juist niet is deze uitleg van groot belang.
[TOP] [BOTTOM]

Klik op karpervissen om terug te keren in het submenu Karpervissen en om te kijken welke onderwerpen er aangesneden worden!

[TOP] [BOTTOM]

Introductie Wegwijzer Karpervissen Muziek Fotografie Sport Homepage Gallery Links Guestbook/Email Nieuw/New Search
Updated : 5-1-00